Op 18 december 2015 introduceerde de minister nieuwe matigingsgronden in de vernieuwde Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving. Deze nieuwe matigingsgronden zijn per direct van kracht.
Hiermee reageert de minister op een tweetal belangrijke uitspraken van de hoogste bestuursrechter dat het zogenaamde cumulatieve karakter van de matigingsgronden onredelijk is. De bestuursrechter constateerde dat de cumulatieve toepassing van de matigingsgronden er regelmatig toe leidde dat de boete aan een werkgever die niet heeft voldaan aan de eerste matigingsgrond, maar wel voor een belangrijk deel daarvan en bovendien geheel of in belangrijke mate aan de tweede en/of derde matigingsgrond, in het geheel niet werd gematigd. Hierdoor werd aan deze werkgevers dezelfde boete opgelegd als aan werkgevers die zich helemaal niet hadden ingespannen om de overtreding te voorkomen.
Nadat de oude matigingsgronden korte tijd uit de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving zijn geschrapt, gelden vanaf nu de volgende matigingsgronden:
“De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
Van belang is dat de minister het cumulatieve karakter van matigingsgronden heeft laten varen. Daarnaast zijn de matigingsgronden nu onderverdeeld in een viertal (vergelijkbare) factoren die ieder kunnen leiden tot een verlaging van 25% van het boetenormbedrag.
Of deze matigingsgronden de redelijkheidstoets van de bestuursrechter wél kunnen doorstaan, moet nog blijken. Naar onze mening zal veel afhangen van de wijze waarop het beleid wordt toegepast. De nota van toelichting bij de beleidswijziging stelt ons wat dat betreft niet gerust. Daarin schrijft de minister: “Wel zal er vaak sprake zijn van een samenhang tussen de verschillende matigingsgronden. Er zal bijvoorbeeld doorgaans geen sprake kunnen zijn van adequaat toezicht als er geen veilige werkwijze is ontwikkeld. Adequaat toezicht ziet immers op de toepassing van de veilige werkwijze.”
Als de minister “vaak” of “doorgaans” de matigingsgronden alsnog cumulatief gaat toepassen, is sprake van een nieuwe lap op een oud kleed en kan de minister opnieuw rekenen op rechterlijke kritiek. De kans is groot dat de minister in de praktijk alsnog het maximale boetebedrag oplegt, terwijl een saneerder kan aantonen dat hij zich (maximaal) heeft ingespannen om een overtreding te voorkomen. Die saneerders zullen dus hun gelijk moeten halen in een procedure bij de bestuursrechter.
De advocaten van LXA hebben ruime ervaring met het succesvol aanvechten van boetebesluiten. Wilt u meer informatie over dit onderwerp of advies over uw kansen op een geslaagde procedure tegen (de hoogte van) een opgelegde Arboboete? Neem dan vrijblijvend contact op met onze specialisten op het gebied van asbest en Arboboetes: Tim Segers, Peter Huijbregts en Jelle Bekke.