Overtreedster exploiteert een slachterij en vleesverwerkingsbedrijf. Hier vond op 7 december 2018 een arbeidsongeval plaats. Slachtoffer had zich namelijk tijdens het uitbenen van een vleesstuk in de pink gesneden. De arbeidsinspecteur concludeerde na onderzoek dat er sprake was van een overtreding van artikel 7.3, tweede lid Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: “Arbobesluit”). In dit artikel staat:
“Om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers oplevert, worden de arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers worden gesteld, uitsluitend gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd.”
In de boetekennisgeving werd vervolgens medegedeeld dat het voornemen bestaat de overtreedster een boete van 43.000,- euro op te leggen. Vervolgens werd een boete opgelegd waarbij, in afwijking van het boeterapport maar in overeenstemming met de boetekennisgeving, artikel 7.4, derde lid Arbobesluit als grondslag werd gebruikt. In dit artikel staat:
“Een arbeidsmiddel is zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht en wordt zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen.”
Verder werd op dezelfde dag bij afzonderlijk besluit een waarschuwing preventieve stillegging van werkzaamheden opgelegd. Deze waarschuwing werd eveneens gebaseerd op artikel 7.4, derde lid Arbobesluit.
Overtreedster was van mening dat de geconstateerde overtreding niet onder de reikwijdte van artikel 7.4, derde lid Arbobesluit valt, maar onder artikel 7.3, tweede lid Arbobesluit. Nadat het bezwaar ongegrond werd verklaard, liet overtreedster het er niet bij zitten en wendde zich tot de rechtbank.
De rechtbank moest eerst beoordelen of de staatssecretaris wel bevoegd was tot het opleggen van een bestuurlijke boete op basis van artikel 7.4, derde lid Arbobesluit.
Uit hetgeen is aangevoerd, bleek dat het slachtoffer had gewerkt conform de gangbare werkwijze. Echter, dit heeft geleid tot een ongewilde gebeurtenis, namelijk het blijven steken van een mes in de snijtafel. Overtreedster stelde dat in deze situatie evenwel de meest praktische en veilige werkwijze is gebruikt. Het geheel uitsluiten van risico’s is echter onmogelijk bij uitbeenwerkzaamheden.
De rechtbank concludeerde dat overtreedster kan worden gevolgd in haar betoog. Hoewel het arbeidsongeval is voortgekomen uit een ongewilde gebeurtenis, wil dit niet zeggen dat overtreedster niet zoveel mogelijk heeft gedaan ter preventie van dit ongeval. Hierdoor is niet voldaan aan de materiële voorwaarden van artikel 7.4, derde lid Arbobesluit. De staatssecretaris heeft dan ook onterecht een boete opgelegd op basis van de Arbeidsomstandighedenwet.
Daardoor kon evenmin worden gesproken van een herhaling in de zin van artikel 9.10a, eerste lid Arbobesluit. Dit betekent dat ook de waarschuwing preventieve stillegging van werkzaamheden van tafel ging.
Deze uitspraak laat zien dat, zelfs als sprake is van een arbeidsongeval, het loont om een bestuurlijke boete en een waarschuwing preventieve stillegging van werkzaamheden juridisch te (laten) toetsen. Immers, steeds dient te worden beoordeeld of het ongeval voldoet aan de materiële vereisten van het overtreden artikel. Is dat niet het geval dan kunnen de feiten niet als grondslag worden gebruikt voor een bestuurlijke boete of een waarschuwing preventieve stillegging.
Wilt u meer informatie over dit onderwerp? Neem dan vrijblijvend contact op met een van onze specialisten.